Alles moet anders
kortverhaal voor Deus Ex Machina over Moederschap

Joris’ woorden bleven dagen later als een abces in mij etteren naarmate ik zieker en zieker werd. Ik lag in bed, mijmerend over de gelijkenis tussen zwangerschap en mentale ziekte. Terwijl ik belaagd werd door de amandelgeur van de wasverzachter in de lakens, een parfum dat me nooit eerder had tegen gestaan maar nu giftig mijn neus binnen drong, welde een spelletje uit mijn kindertijd op. Ik sloot mijn ogen en zei in mezelf ‘ik, ik, ik’. Als een mantra bleef ik het woord herhalen. Het was een trucje dat ik vroeger bij het slapengaan gebruikte om mijn angst voor het geweld in de woonkamer te bezweren. De donderstem van mijn vader. Het breken van glas. Mijn moeders gekreun - zou ze morgen nog leven? Dus zei ik ‘ik, ik, ik’ tot er zich een fonkelende sterrenhemel in mijn hoofd ontvouwde en ik verbluft tot het besef kwam dat ik écht ik was, dat ik niet nog meer ik kon zijn. Maar hoe obsessief ik in die lange bedlegerige dagen het spelletje ook speelde, de sterrenpracht bleef uit. Het enige wat ik voor me zag was een medische stoel onder een felgele theaterspot en een embryo die, opgerold tot een bolletje, geklemd zat tussen een roestige tang. Wie de tang vasthield, kon ik niet zien. Vaag dacht ik Joris’ vingernagels te herkennen.